VEREER DE KWAKER, ZWIJG DE AARDE
De Zwijging – een totale planetaire black-out – heeft een eind gemaakt aan de hegemonie van de VAHA. Alle Nederlandse koloniën in het zonnestelsel hebben de onafhankelijkheid uitgeroepen.
Wanneer een kernfusiereactor boven de dampkring wordt opgeblazen, zien de Heren Zeventien – het bestuur van de VAHA – hun kans schoon. Onder hen forceert de ambitieuze Indonesische prinses Siti Suryangha een militaire interventie.
Zij strikt de jonge meesterstrateeg Milan Zhou om hun oorlog te voeren. Maar waar schuilt de echte dreiging: is het de steenrijke kolonie Titan, de volgelingen van een dode terrorist of de Zeventien zelf?
De Heren XVII is een wervelende militaire SF-roman die de vraag stelt: wat als de VOC nooit was opgehouden te bestaan?
LEESFRAGMENT
Een schokgolf trok door de CC van de Van Oldenbarnevelt. Dagdromer, zijn gezicht bedekt met zweet en badend in rood licht, hield zich vast aan zijn commandopost om niet om te vallen.
‘Schade?’ vroeg hij.
De informatiespecialiste was nauwelijks bekomen van de beving. ‘De explosie heeft een gat in de romp gescheurd, teams zijn al onderweg om het dicht te lassen.’
‘Nee.’ Reparaties duren te lang en in die tijd kunnen we ons niet verplaatsen – kwetsbaar én nutteloos. ‘Roep ze terug en sluit de segmenten af. Is het iets essentieels?’
‘Een paar slaapvertrekken en een batterij waarvoor we reserves hebben.’
‘Prima! Flankeer dat geschut. We hebben nog niet verloren.’
Op Dagdromers bevel begon het slagschip aan een langzame draai waarmee het langs een gevechtsplatform in de defensieve schil rond Titan zou zwenken. De Van Oldenbarnevelt was het vlaggenschip van zijn Speerpunt en Dagdromer was verguld geweest toen hij hoorde dat hij hem zou commanderen. Suryangha had geen woord gelogen – hij was ditmaal niet afgescheept met inferieur materiaal.
Toch had zijn trotse oorlogsschip het zwaar te verduren, net als de rest van zijn eskader. In oktober had de Aardse vloot zich bij die van het overwonnen Bastion gevoegd, zodat zij hun aartsvijand nog in hetzelfde jaar van 2319 zouden aanvallen. Zodra de armada Titan had bereikt, Saturnus met zijn glinsterende ringen een aangrijpende kolos onder ze, had een buitengewoon compleet afweersysteem ze echter het vuur aan de schenen gelegd. Titan bleek tot de tanden bewapend.
Dagdromer hield gedurende de manoeuvre nauwlettend de haarscherpe feed van het strijdtoneel in de gaten. Het was een orgie van explosies, laserstralen en lichtflitsen. In tegenstelling tot de gecombineerde VAHA/EU-krijgsmacht hield Titan zich kennelijk nauw aan de verdragen om geen fysieke projectielen af te vuren.
Dat zou ons een voordeel hebben moeten opleveren, peinsde de schout-bij-nacht, maar de wet van de remmende voorsprong blijkt springlevend. Het heeft Titan enkel tot het ontwikkelen van weergaloze alternatieven gedwongen.
Die alternatieven maakten korte metten met de Aardse aanvallers. Overal om hem heen tolden schepen uit formatie, zakten ineen of barstten uit elkaar. De kleine, wendbare jagers konden de salvo’s omzeilen, maar de logge galjoenen, hun enorme slagkracht ten spijt, vielen er makkelijk prooi aan.
‘Godnonde,’ hijgde Flora Mercure, die van de brug naar de CC was komen rennen, ‘we worden afgeslacht, Milan! De Hanze Negen is gesloopt en ik zag net dat het peloton van Demnetz in het nauw is gedreven.’
‘We krijgen vijftien jaar voorbereiding voor onze kiezen,’ zei Dagdromer, ‘maar we staan nog niet schaakmat. Heb je het virus weten te uploaden?’
‘Hopelijk!’ Ze deed haar best niet te schreeuwen. ‘Die platforms zijn beter beveiligd dan wat dan ook! Titan heeft een totaal eigen architectuur voor hun processors ontwikkeld, alles zodat wij er niet makkelijk op aan kunnen sluiten.’
‘We gaan het zo merken.’
De Van Oldenbarnevelt was klaar met de manoeuvre en had zich tegenover het platform gepositioneerd van waaruit ontelbare lichtstralen de vloot doorzeefden. Een hele kustlijn aan artillerie richtte zich nu op het vlaggenschip en Dagdromer slikte even.
Mercure had ineens zijn hand vast en kneep er gespannen in.
Titans geschut vuurde, maar het leek alsof er ergens een kink in de kabel zat. De energietoevoer was afgeknepen en de miserabele laserstralen ketsten af op de reflecterende bepantsering van Dagdromers schip.
‘Lanceer de torpedo’s, non-lineaire verspreiding.’
De officiers die nog niet gewond waren afgevoerd, zetten de bevelen om in actie. De Van Oldenbarnevelt schudde van de gezamenlijke kracht van het afvuren. Er moesten tientallen kilometers worden overbrugd, maar met dezelfde onvermijdelijkheid als waarmee Dagdromer naar Titan was gestuurd, zag hij seconden later de eerste explosies op het platform.
‘Vuur de Batavia.’
Dat was tevens het moment waarop hij zijn grootste kanon inzette: het 200 MJ Bataviageschut, die een laserstraal van tweehonderd megajoules richting de vijand stuurde. Het platform werd verzwolgen door een vuurbal.
Over alle kanalen klonk gejuich.
Ruim tachtig procent van de vloot is nog onbeschadigd, hij trok de meeste recente gegevens uit de feed, het leek zoals altijd veel erger dan het was. We hebben nog honderden fregatten en meer dan duizend jagers over. Ik vertrouw zelden op de frontale aanval, maar voor eens lijkt het erop dat mijn onderbuikgevoel het mis had.
‘Je virus werkte,’ zei hij zacht genoeg dat niemand behalve Mercure het kon verstaan.
‘Absoluut niet. Het had alle defensieve structuren onklaar hebben moeten maken, in plaats daarvan hinderde het hooguit de energietoevoer. Ik ben niet te genieten nu.’
Daarna sprak hij luid genoeg dat iedereen het hoorde: ‘Alle vloten kunnen volgens het plan verder naderen. We slaan een gat in de defensieve schil en maken ons dan klaar om op Titan te landen.’
Dat was het andere deel waar Dagdromer nog gemengde gevoelens over had. Ruim de helft van de schepen was niet bedoeld voor interplanetaire oorlogsvoering, maar betrof troepentransporten van het leger of schepen toegerust op een langdurige blokkade.
Maar het is genoeg gebleken. We hebben het voor elkaar. Binnenkort dalen we af naar het oppervlak van deze koude ijsmaan, belaagd door methaanbuien. Het zal er bijna Aards uitzien, maar de atmosfeer bestaat uit stikstof en is dodelijk giftig. Ze wonen daar niet voor niets in koepelsteden. Dat wordt een guur welkom. Niemand zit op ons entree daar te wachten, zelfs ik niet.
‘Ik krijg een noodsignaal door van de Graanschuur,’ Mercures stem prikte de rust kapot. ‘Ze worden aangevallen.’
‘Door wát?’ Dagdromer vloog direct naar de holografische projector.
‘Geen lasers in ieder geval, maar hun romp heeft hevige schade opgelopen en–’
De schout-bij-nacht tuurde gespannen naar de holografische weergave van het slagveld, maar hoe scherp die ook was, hij zag niets. Daar lag het noodlijdende bevoorradingsschip, maar er leek hooguit wat statische elektriciteit rond te tollen, kleine vonkjes. Niets groot genoeg om een echt gevaar te vormen.
‘–het schip is neer. De helft van de bemanning kon nog een reddingscapsule bereiken.’
Dagdromer haalde een microfoon naar zich toe. ‘Demnetz, stuur je mannen naar het wrak van de Graanschuur en vertel me wat er gaande is.’
Hugo Demnetz vloog aan het hoofd van een groep jagers die door de vuurlinie heen laveerde. Na de slag om Bastion had hij een promotie afgewezen. Niets was hem zo dierbaar als zijn piloten aanvoeren. ‘Begrepen, chef.’
Er was nog maar een minuut verstreken voor meer alarmberichten hun kant op kwamen, en audiosignalen van paniek, schreeuwende mensen, evacuerend personeel. De Hanze Elf, de Kogge, de Behouden Vaart; één voor een gingen ze neer en niemand wist waarom.
‘Wat voor ploertige streek is dit?’ zei Mercure verontrust. ‘Weer een zwerm drones? Maar we hebben toereikende stappen gezet om die af te slaan. Dat storingsveld heb ik nog zelf afgesteld.’
‘We hebben dadelijk antwoord,’ zei Dagdromer.
Zweetparels prikten op zijn slapen. Hij staarde naar het grootste scherm op de CC, die een feed toonde van het uitzicht op de brug: de ogen van het vlaggenschip. Er zwenkte iets voorbij, te snel om goed te zien, en vrijwel meteen klonk Demnetz over de luidsprekers.
‘Niet te geloven! Ik heb ze nu in mijn vizier en ga er direct op af met mijn jongens. Dat ik dit nog mag zien! Het zijn–’